knabbelen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van knabbelen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		knabbelen			te knabbelen
	toekomend		zullen knabbelen			te zullen knabbelen
voltooid	tegenwoordig		hebben geknabbeld			te hebben geknabbeld
	toekomend		geknabbeld zullen hebben			geknabbeld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	knabbelend		geknabbeld			ev. knabbel	mv. verouderd knabbelt	knabbele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	knabbel	knabbelt	knabbelt	knabbelt	knabbelt	knabbelen	knabbelen	knabbelen
verleden (o.v.t.)	knabbelde	knabbelde	knabbelde	knabbelde	knabbelde	knabbelden	knabbelden	knabbelden
toekomend (o.t.t.t.)	zal knabbelen	zult/zal knabbelen	zult/zal knabbelen	zult knabbelen	zal knabbelen	zullen knabbelen	zullen knabbelen	zullen knabbelen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou knabbelen	zou knabbelen	zou(dt) knabbelen	zoudt knabbelen	zou knabbelen	zouden knabbelen	zouden knabbelen	zouden knabbelen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geknabbeld	hebt geknabbeld	hebt/heeft geknabbeld	hebt geknabbeld	heeft geknabbeld	hebben geknabbeld	hebben geknabbeld	hebben geknabbeld
verleden (v.v.t.)	had geknabbeld	had geknabbeld	had geknabbeld	hadt geknabbeld	had geknabbeld	hadden geknabbeld	hadden geknabbeld	hadden geknabbeld
toekomend (v.t.t.t.)	zal geknabbeld hebben	zal/zult geknabbeld hebben	zult/zal geknabbeld hebben	zult geknabbeld hebben	zal geknabbeld hebben	zullen geknabbeld hebben	zullen geknabbeld hebben	zullen geknabbeld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geknabbeld hebben	zou geknabbeld hebben	zou/zoudt geknabbeld hebben	zoudt geknabbeld hebben	zou geknabbeld hebben	zouden geknabbeld hebben	zouden geknabbeld hebben	zouden geknabbeld hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geknabbeld worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geknabbeld				er is geknabbeld
verleden	er werd geknabbeld				er was geknabbeld
toekomend	er zal geknabbeld worden				er zal geknabbeld zijn
voorwaardelijk	er zou geknabbeld worden				er zou geknabbeld zijn