Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kluis·tert vast
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
vastkluisteren

kluistert (...) vast

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastkluisteren
    • Jij kluistert vast. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastkluisteren
    • Hij kluistert vast. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van vastkluisteren
    • Kluistert vast! 

Gangbaarheid