Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kijk voor·uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
vooruitkijken

kijk (...) vooruit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vooruitkijken
    • Ik kijk vooruit. 
  2. gebiedende wijs van vooruitkijken
    • Kijk vooruit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vooruitkijken
    • Kijk je vooruit?