Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ker·stig
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van kerst met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kerstig kerstiger kerstigst
verbogen kerstige kerstigere kerstigste

Bijvoeglijk naamwoord

kerstig

  1. (kerst) de sfeer van kerst hebbende
    • In de winkelstraat werd een kerstig optreden gegeven door enkele muzikanten.