kerkmeester
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: kerkmeester (hulp, bestand)
Woordafbreking
- kerk·mees·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kerkmeester | kerkmeesters |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (beroep) (religie) beheerder van een kerkgebouw
- ▸ ' Of schoon deze invitatie vergezeld ging van een revérence die het hart van een kerkmeester wellicht zou hebben vertederd, liet de bode er zich echter geenszins door vermurwen.[3]
- ▸ Hij was in gezelschap van zijn assistent, die pigmenten stond te mengen, een kerkmeester die voor een portret poseerde en zijn schoonmoeder, die elders in huis het huishouden deed.[4]
- (beroep) (religie) lid van het kerkbestuur
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord kerkmeester staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ kerkmeester op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oliver Twist” (1838), ISBN 9788726116397
- ↑ Laura Cumming“Donderslag” (2023), Atlas Contact , ISBN 9789045045368