Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mees·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onderwijzer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1236 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord meester meesters
verkleinwoord meestertje meestertjes

Zelfstandig naamwoord

de meesterm

  1. iemand die macht en gezag heeft
    • Hij is hier heer en meester over. 
  2. (figuurlijk) iemand die iets onder controle heeft
     Harald lag onder de deken met een zaklamp en las met bonkend hart. 'De loopgravenstrijd is de bloedigste, wildste en wreedste van alle veldslagen. Er stonden mannen in op die de situatie meester waren, onbekende, onverschrokken krijgers.[2]
  3. iemand die uitblinkt in een bepaalde vaardigheid, virtuoos
    • Met dit schilderij toonde hij zich een waar meester. 
     Hebt u het portret gezien boven de haard? U herkent zonder twijfel de markante en nobele trekken van Niccoló Paganini. Ik zal de eerste zijn om uw gelijk te beamen wanneer u zegt dat het in schilderkundig opzicht geen meesterwerk betreft. Het is gemaakt door een brave, mindere meester, die er zelfs in zijn tijd niet om bekendstond dat hij zijn tijd vooruit was.[3]
     De meester van Trail Magic was Coppertone, die ik meer dan acht keer ben tegengekomen tussen Mexico en Canada.[4]
  4. een onderwijzer met name op een lagere school
    • Moest je schoolblijven van de meester? 
    • Alle kinderen waren blij dat meester Valentijn met ze op werkweek ging 
  5. iemand die het doctoraal examen in de rechtsgeleerdheid heeft afgelegd
  6. iemand die door het maken van een proefstuk de bevoegdheid had gekregen om zelfstandig zijn ambacht uit te oefenen
  7. onderofficier bij de marine, één rang lager dan meester-chef en gelijk aan 1e sergeant bij de landmacht, de luchtmacht en de medische dienst
  8. meerdere in een sadomasochistische relatie
  9. (techniek) (digitale techniek) deel van een meester-slaaf element
Synoniemen
Verwante begrippen
Antoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
meesteren

meester

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meesteren
    • Ik meester. 
  2. gebiedende wijs van meesteren
    • Meester! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meesteren
    • Meester je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "meester" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  3. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 15
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be