kapotje
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ka·pot·je
Woordherkomst en -opbouw
- [1] kapot zn met het achtervoegsel -je (verouderd)
- [2] van Frans capote (met het achtervoegsel -je), een verkorting van de schertsende uitdrukking capote anglaise (1836); in de betekenis van ‘condoom’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1912. [1] [2] [3]
[2] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | ||
verkleinwoord | kapotje | kapotjes |
Zelfstandig naamwoord
het kapotje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord kapot
- dim. tant. (informeel), (seksualiteit) voorbehoedsmiddel dat om de penis aangebracht wordt
- Ga wat kapotjes halen!
Synoniemen
- [2] condoom
Vertalingen
2. (informeel) voorbehoedsmiddel
Gangbaarheid
- Het woord kapotje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kapotje" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ kapotje op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "kapotje" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be