kampeerder
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: kampeerder (hulp, bestand)
Woordafbreking
- kam·peer·der
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van kamperen met het achtervoegsel -der
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kampeerder | kampeerders |
verkleinwoord | kampeerdertje | kampeerdertjes |
Zelfstandig naamwoord
de kampeerder m
- (persoon), (kamperen) iemand die, gewoonlijk tijdens de vakantie, in een tent bivakkeert
- Het noodweer heeft de kampeerders zwaar getroffen.
Vertalingen
1. iemand die, gewoonlijk tijdens de vakantie, in een tent bivakkeert
Gangbaarheid
- Het woord kampeerder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kampeerder" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be