camper
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- cam·per
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘kampeerwagen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1984 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | camper | campers |
verkleinwoord | campertje | campertjes |
Zelfstandig naamwoord
de camper m
- (verkeer), (toerisme) een auto met een extra ruimte waarin men kan overnachten en/of leven
- Het gezin reisde met de camper naar Frankrijk.
- Het is een horrorscène: tandarts Edwin Smith gaat alle tanden trekken van de pas 17-jarige Larry Hammons. Het gebeurt in een tot tandartspraktijk omgebouwde camper op een verlaten parkeerplaats in de Amerikaanse staat Kentucky. Voordat Larry de camper binnenstapt, in de documentaire That Sugar Film, praat de jongen met de Australische filmmaker Damon Gameau. Larry vertelt hoe hij zijn hele jeugd dagelijks liters Mountain Dew dronk, een frisdrank met veel suiker.[2]
- ▸ De zelf omgebouwde camper waar hij in woonde was van alle gemakken voorzien, maar hij was minder dan 800 euro per jaar kwijt aan vaste lasten.[3]
Synoniemen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord camper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "camper" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "camper" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wim Köhler NRC 31 mei 2016
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
enkelvoud | meervoud |
---|---|
camper | campers |
Zelfstandig naamwoord
camper
- kampeerder
- camper, zwerfauto, kampeerauto
- (spel) iemand die in een videospel (van het genre first-person shooter) op één plek blijft
Afgeleide begrippen
Frans
- IPA: /kɑ̃.pe/
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
camper |
campais |
campé |
eerste groep | volledig |
Werkwoord
camper