Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ju·das·oog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord judasoog judasogen
verkleinwoord judasoogje judasoogjes

Zelfstandig naamwoord

het judasoogo

  1. (optica) een klein groothoekkijkertje in een deur
    • Zij wilde weten wie er voor de deur stond. Ze klom op een stoel om door het judasoog te kijken. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid