judas
Niet te verwarren met: Judas |
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ju·das
Woordherkomst en -opbouw
- eponiem van Judas, de Bijbelse figuur Judas Simonszoon Iskarioth , die Jezus voor geld verried (Marcus 14:10-45 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | judas | judassen |
verkleinwoord | judasje | judasjes |
Zelfstandig naamwoord
de judas m
- (pejoratief) onbetrouwbaar persoon
- (bouwkunde) kijkgaatje in een deur
- Een celdeur met een judas .
-
2. Een judas in een celdeur.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Vertalingen
1. onbetrouwbaar persoon
2. kijkgat in een deur
Werkwoord
vervoeging van |
---|
judassen |
judas
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van judassen
- Ik judas.
- gebiedende wijs van judassen
- Judas!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van judassen
- Judas je?
Gangbaarheid
- Het woord judas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "judas" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.