isolering
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- iso·le·ring
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van isoleren met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | isolering | isoleringen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de isolering v
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord isolering staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "isolering" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Zweeds
Uitspraak
Woordafbreking
- iso·le·ring
Woordherkomst en -opbouw
- Zweeds zelfstandig naamwoord met het achtervoegsel -ing
Naar frequentie | 13982 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | isolering | isoleringen | isoleringar | isoleringarna |
genitief | isolerings | isoleringens | isoleringars | isoleringarnas |
Zelfstandig naamwoord
isolering, g
- afgrendeling, afzondering, eenzaamheid, isolatie, isolering, isolement, teruggetrokkenheid, vereenzaming