inconstitutioneel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·con·sti·tu·ti·o·neel
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van constitutioneel met het ontkennend voorvoegsel in- of ontleend aan Frans inconstitutionnel; toen het woord eind 18e eeuw in zwang kwam, was de betekenis "in strijd met een juiste staatsinrichting", toen het normaal werd om die in een grondwet vast te leggen werd de huidige betekenis gangbaar
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen inconstitutioneel inconstitutioneler inconstitutioneelst
verbogen inconstitutionele inconstitutionelere inconstitutioneelste
partitief inconstitutioneels inconstitutionelers -

Bijvoeglijk naamwoord

inconstitutioneel

  1. (politiek) niet in overeenstemming met de constitutie (grondwet), ongrondwettig
Antoniemen

Gangbaarheid