iemand die door gedrag en opvattingen niet langer als betrouwbaar staatsburger wordt gezien (vooral gebruikt voor Belgen die met de nazi's hadden geheuld)
Jan Frans Willems was een ‘inciviek’ van na 1830 en moest een ‘epuratie’ ondergaan: de ambtenaar werd, in Januari 1831, wegens zijn begrijpende houding tegenover het bestuur van Koning Willem en namelijk tegenover de taalpolitiek vóór 1830, met verlaging van wedde verplaatst van Antwerpen, waar hij zijn meest passenden werkkring gevonden had, naar Eekloo, dat nauwelijks een groot dorp was; vijftien jaar later stierf hij aan een beroerte, enkele uren na een al te driftigen twist met de franskiljons van het Gentsche stadhuis...[2]
Met sympathieke tact heeft Michiels dit gegeven tot een vrij leesbare roman uitgebouwd rondom de ontroerende figuur van Elise en de zgn. inciviek Raymond Terblanche, wiens enig vergrijp er in bestond tijdens de bezetting geen ontslag te hebben genomen uit de nationalistische partij, waarvan hij reeds jaren lid was.[3]
politiek onbetrouwbaar, in het bijzonder: blijk gevend van steun aan de nazi's
Zij mag zichzelf daarbij - naar het woord van een onzer collega's - een klinkend getuigenis geven van goed gedrag: onze zittingen zijn vier jaar lang vrij gebleven van elke vreemde inmenging en niet een onfatsoenlijk of inciviek woord is hier gesproken geworden.[4]