Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ijs·geld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ijsgeld
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het ijsgeldo

  1. (scheepvaart) geld dat men betaalt voor het breken van het ijs dat schepen belemmert om naar open water te varen
  2. (scheepvaart) uitkering voor de bemanning van een schip als er door ijsgang niet gevaren kan worden
Synoniemen

Gangbaarheid

62 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen