Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·ei·ge·na·res·se
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huiseigenaresse huiseigenaresses
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de huiseigenaressev

  1. vrouw die een of meer huizen bezit
    • Tijdens onze vakantie is de huiseigenaresse een paar keer in het huis geweest, heeft daar Obi gesignaleerd – en meteen aangegeven. [1]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen