huisbrand
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- huis·brand
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelnederlands huusbrant, op te vatten als samenstelling van huis zn en brand zn [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | huisbrand | huisbranden |
verkleinwoord | huisbrandje | huisbrandjes |
Zelfstandig naamwoord
de huisbrand m
- vuur dat delen van een woning verteert
- brandstoffen voor gebruik in een woning
Opmerkingen
- Het meervoud en het verkleinwoord komen alleen in de eerste betekenis voor.
Synoniemen
- [1] woningbrand
Gangbaarheid
- Het woord huisbrand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.