Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ho·vaar·dig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘hoogmoedig’ voor het eerst aangetroffen in 1291 [1]
  • Samenstellende afleiding van ho(og) en vaart met het achtervoegsel -ig [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen hovaardig hovaardiger hovaardigst
verbogen hovaardige hovaardigere hovaardigste
partitief hovaardigs hovaardigers -

Bijvoeglijk naamwoord

hovaardig

  1. hoogmoedig, verwaand, trots
    • Ik kwam uit een hovaardig milieu, waar neergekeken werd op het werkvolk. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

48 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen