Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoe·ren·loon
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoerenloon hoerenlonen
verkleinwoord hoerenloontje hoerenloontjes

Zelfstandig naamwoord

het hoerenloono

  1. het loon dat een hoer of een hoerenwaard zich laat betalen
    • Het hoerenloon in Amsterdam is slechter dan in Alkmaar. 
  2. (figuurlijk) een niet zo'n hoog salaris
    • De baan was echt voor een hoerenloon. 

Gangbaarheid