Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ha·ven·per·so·neel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord havenpersoneel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het havenpersoneelo

  1. (scheepvaart) (beroep) personen die werkzaam zijn in een haven
     De Rotterdamse haven heeft een recordjaar achter de rug, vooral door de toegenomen overslag van olie. Directeur Allard Castelein is tevreden. Ook verwacht hij binnen een paar weken overeenstemming te bereiken met de vakbonden. Vorige week staakte het havenpersoneel voor meer werkzekerheid.[1]
     De helft van het Rotterdamse havenpersoneel staakt vandaag, zegt FNV-bestuurder Niek Stam in het NOS Radio 1 Journaal. Gisteren begon een 24-uursstaking in de Rotterdamse haven, die vanmiddag eindigt.[2]


Hyponiemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Havenbedrijf R'dam: we hebben vertrouwen in de toekomst” (Vrijdag 15 januari 2016, 11:42), NOS
  2.   Weblink bron “'Helft havenpersoneel Rotterdam staakt'” (Vrijdag 8 januari 2016, 11:46), NOS