luchthavenpersoneel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • lucht·ha·ven·per·so·neel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord luchthavenpersoneel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het luchthavenpersoneelo

  1. (luchtvaart) mensen die werken op een vliegveld
     De vakbonden van het luchthavenpersoneel hadden aangedrongen op de screening van reizigers uit risicogebieden. De nieuw aangestelde nationale ebolacoördinator Erika Vlieghe heeft de maatregelen toegelicht.[1]
     Het vliegtuig was van Grefrath, net over de grens bij Venlo, naar Texel gevlogen. Daar mislukte de landing, waardoor de piloot een doorstart moest maken. Luchthavenpersoneel zag dat het neuswiel van het ultralichte vliegtuig was verbogen en adviseerde de piloot om terug te keren naar het Duitse vliegveld.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Belgen gaan screenen op ebola” (Zondag 19 oktober 2014, 16:08), NOS
  2.   Weblink bron “Twee Nederlanders zwaargewond door noodlanding vliegtuigje” (Vrijdag 26 augustus 2016, 18:32), NOS