Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • haar·loos
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van haar met het achtervoegsel -loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen haarloos haarlozer haarloost
verbogen haarloze haarlozere haarlooste
partitief haarloos haarlozers -

Bijvoeglijk naamwoord

haarloos

  1. zonder haar
    • De haarloze man voelde zich oud en afgeschreven vooral toen bleek dat ook een haartransplantatie niet hielp. 
Synoniemen

Gangbaarheid