groenwit
Niet te verwarren met: groen-wit |
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- groen·wit
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van groen en wit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | groenwit | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het groenwit o
- (kleur) witte kleur met een groene tint
- Het groenwit van het vruchtvlees contrasteert met het felle rood van de schil.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | groenwit | groenwitter | groenwitst |
verbogen | groenwitte | groenwittere | groenwitste |
partitief | groenwits | groenwitters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
groenwit
- (kleur) wit met een groene tint
- ▸ Ik sprong in de ochtendnevel uit de loopgraaf en stond voor een verschrompeld Frans lijk. Vissig, in ontbinding verkerend vlees glansde groenwit in het aan flarden gescheurde uniform.[1]
- ▸ Dankzij geavanceerde technieken worden `verouderde' bloemen steeds vaker in een nieuw, groter, mooier, beter geurend jasje gestoken. De enkele kopanjer leek enige tijd uit de gratie, maar keerde tot opluchting van velen in volle glorie terug. Hij bleek niet rood of wit, maar groenwit en oranjeterra. Volgens de laatste interieurmode.[2]
Opmerkingen
- Dit woord beschrijft één kleur; voor een patroon dat zowel uit witte als groene vlakken bestaat gebruiken we groen-wit.
Gangbaarheid
- Het woord 'groenwit' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Ernst Jünger (vert. Nelleke van Maaren) geciteerd door Arnold Heumakers“In een roes van bloed” (7 februari 2003) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Danielle Pinedo“Mensen zeggen het minder met bloemen” (3 augustus 2000) op nrc.nl