Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groen·te·win·kel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord groentewinkel groentewinkels
verkleinwoord groentewinkeltje groentewinkeltjes

Zelfstandig naamwoord

de groentewinkelv / m

  1. groenteboer, winkel waar men groente en fruit verkoopt
    • Er zijn nog maar weinig groentewinkels, groente en fruit koopt men tegenwoordig meestal in de supermarkt of op de markt. 

Meer informatie

Gangbaarheid