Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • groen·te·hal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord groentehal groentehallen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de groentehalv / m

  1. (economie) markthal waar men groentes verkoopt
     Een dag later pakte de politie nog eens duizend werknemers op in een groentehal in Moskou, waar veel mensen uit de Kaukasus werken. Die actie werd gezien als een signaal aan burgers dat de politie de moord op de Rus serieus neemt.[1]
     In het oog springend was de actie van de Vriezenveense kunstenaar Hans Jansen. Hij tracht door middel van de verkoop van etsen bij te dragen aan het behoud van de voormalige synagoge aan de Almeloseweg. Dit bijna vergeten historische monument doet al jaren dienst als opslagruimte voor groentehal Arends.[2]
Hyperoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “"Azeri achter moord op Rus"” (15-10-2013), NOS
  2.   Weblink bron “Kunstmarkt geeft inkijkje in cultuur Twenterand” (17-12-2007), Tubantia