Nederlands

 
groentebed
Uitspraak
Woordafbreking
  • groen·te·bed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord groentebed groentebedden
verkleinwoord groentebedje groentebedjes

Zelfstandig naamwoord

het groentebedo

  1. (tuinieren) afgeperkte en/of verhoogde plaats in een tuin, waarop groentes gekweekt worden
     Huismiddeltjes tegen de ’slijmjurken’ zijn er volop. Alleen de werkzaamheid ervan laat te wensen over. Eierschalen rond een groentebed. Zaagsel of grind in de paden, daar zullen ze niet snel overheen kruipen.[2]
     Dit jaar hebben Tessa en Sam een permanent groentebed aangelegd, met eeuwige moes en brave hendrik. Die komen volgend jaar gewoon weer op. Dat is meteen het voordeel van onkruid verbouwen. Je hoeft er niks voor te doen. Het komt vanzelf op. En je hoeft dus niet de hele tijd te wieden.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Niek Sterk
    “Escar-Go: de slak vergeet domweg te eten” (15 juni 2005), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron
    Nienke Denekamp
    “Thuiseten: niets mis met onkruid” (4 augustus 2012), Het Parool