Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grie·pe·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen grieperig grieperiger grieperigst
verbogen grieperige grieperigere grieperigste
partitief grieperigs grieperigers -

Bijvoeglijk naamwoord

grieperig

  1. beetje ziek, verkouden en koortsig
    • Ik voel me vandaag wat grieperig maar dat zal met een aantal dagen wel over zijn.  

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be