Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gel·dig·heids·duur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geldigheidsduur -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de geldigheidsduurm

  1. de periode waarin iets geldig is
    • De geldigheidsduur van dit contract is één jaar. 
Verwante begrippen

Gangbaarheid