Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • film·cri·ti·cus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord filmcriticus filmcritici
verkleinwoord filmcriticusje filmcriticusjes

Zelfstandig naamwoord

de filmcriticusm

  1. (beroep) iemand die beroepshalve films beoordeelt
     Het was vreemd genoeg tante Johanne die opbelde en hem enthousiast overhaalde en ze was per slot van rekening toch een van de meest gewaardeerde filmcritici van het land.[2]
Synoniemen

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149

Gangbaarheid