Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·mi·li·a·ri·seer

Werkwoord

vervoeging van
familiariseren

familiariseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van familiariseren
    • Ik familiariseer. 
  2. gebiedende wijs van familiariseren
    • Familiariseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van familiariseren
    • Familiariseer je? 

Gangbaarheid