familiariseren
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: familiariseren (hulp, bestand)
- IPA: / ˌfamiliˌjariˈzerə(n) / (7 lettergrepen)
Woordafbreking
- fa·mi·li·a·ri·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
familiariseren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
familiariseren |
familiariseerde |
gefamiliariseerd |
zwak -d | volledig |
- vertrouwd raken met iets of iemand; wennen aan iets of iemand
- ▸ Naar Nederland komen morgen of overmorgen zes F-15's en twee reservetoestellen. De piloten gaan eerst 'familiariseren'. Dat betekent dat ze eerst een paar dagen de tijd krijgen om te wennen aan het Nederlandse luchtruim, voor de trainingsmissie begint.[1]
Gangbaarheid
- Het woord familiariseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “VS stuurt gevechtsvliegtuigen voor afschrikking en oefening” (3 april 2016), NOS