Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ex·pli·ciet
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen expliciet explicieter explicietst
verbogen expliciete explicietere explicietste
partitief expliciets explicieters -

Bijvoeglijk naamwoord

expliciet

  1. uitdrukkelijk vermeld of erbij geschreven
    • In die tekst valt een expliciet verband te herkennen. 
    • Hij heeft mij expliciet gezegd dat hij met kerstmis zou komen. 
     In artikel 1 van de Grondwet komt expliciet te staan dat mensen niet gediscrimineerd mogen worden vanwege hun seksuele gerichtheid of beperking.[4]
  2. (seksualiteit) (eufemisme) met een seksueel karakter of een erotische strekking
     In de beginjaren van meidengroep K3 werd nog regelmatig gezongen over wilde avonden en zoete romances, maar inmiddels zijn de teksten stukken minder expliciet.[5]
Antoniemen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen