Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • es·tre·me·cer
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
estremecer
estremecía
estremecido
volledig

Werkwoord

estremecer

  1. overgankelijk doen schudden, doen trillen, doen beven
  2. doen huiveren

Verwijzingen