Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ei·gen·ge·reid
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen eigengereid eigengereider eigengereidst
verbogen eigengereide eigengereidere eigengereidste
partitief eigengereids eigengereiders -

Bijvoeglijk naamwoord

eigengereid [2]

  1. (pejoratief) eigenwijs
    • De soevereiniteit die zij nastreven betekent geen dictaten uit Brussel meer, maar ook geen eigengereid handelen vanuit Threadneedle Street, het adres van de Bank van Engeland.[3] 
  2. zelfgemaakt
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen