eigenaarsvereniging

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ei·ge·naars·ver·eni·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord eigenaarsvereniging eigenaarsverenigingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de eigenaarsverenigingv

  1. organisatie waarvan de leden samen eigenaar van iets zijn
     Dat de huurders later een eigenaarsvereniging wilden vormen drukte niet alleen uit dat ze de opvatting van het Stadsplanningskantoor deelden over de smaakvolle restauratie van de gevels en de modernisering vanbinnen, het was ook een goede deal voor beide partijen.[1]
     Rijssen-Holten concludeert verder dat momenteel al zeventien garageboxen voor de elf appartementen zijn te vinden bij Park De Eschhorst. De bewoners die anders willen verdelen, moeten dat zelf of via hun eigenaarsvereniging regelen.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149
  2.   Weblink bron
    Dick Janssen
    “Geen extra garageboxen bij Rijssens Park De Eschhorst: ‘Past niet in gebied masterplan Oosterhof’” (18-05-2021), Tubantia