dompig
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dom·pig
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘mistig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1562 [1]
- afgeleid van domp (damp) met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | dompig | dompiger | dompigst |
verbogen | dompige | dompigere | dompigste |
partitief | dompigs | dompigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord dompig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dompig" herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
66 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
- ↑ "dompig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dompig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be