Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dijk·wach·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dijkwachter dijkwachters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het dijkwachtero

  1. (waterbeheer) persoon die zich, vaak als vrijwilliger, in tijd van gevaar op de dijk bevindt om gevaarlijke situaties te rapporteren
    • De dijkwachter meldde dat er door de golven een gat in de steenbekleding van de dijk was geslagen. 
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen