Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dij·kramp (1)
  • dijk·ramp (2)
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dijkramp dijkrampen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de dijkrampv / m

  1. (medisch) kramp in een dij
  2. (waterbeheer) ramp met een dijk

Gangbaarheid