Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·pu·ter·in·braak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord computerinbraak computerinbraken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de computerinbraakv / m

  1. de keer dat onbevoegden zich toegang verschaffen tot een computersysteem
     De politie heeft een 17-jarige jongen uit Barendrecht aangehouden voor de computerinbraak bij KPN in januari. Hij zou in een chatkanaal tegen studenten van de Korea Advanced Institute of Science and Technology hebben opgeschept over de hack bij KPN. Doordat KPN verouderde software gebruikte, konden de hackers in de systemen inbreken.[1]
     De 30-jarige Rotterdammer wordt ook verdacht van een mislukte computerinbraak bij containeroverslagbedrijf ECT. Ook zou het systeem van een groothandel in drank en sigaretten hebben gehackt. De verdachte liep stage bij een ICT-bedrijf, zegt het OM.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “17-jarige opgepakt voor KPN-hack” (Maandag 26 maart 2012, 17:30), NOS
  2.   Weblink bron “ING ontkent gehackt te zijn” (Woensdag 13 juni 2012, 19:27), NOS