Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·plex·loos
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen complexloos complexlozer complexloost
verbogen complexloze complexlozere complexlooste
partitief complexloos complexlozers -

Bijvoeglijk naamwoord

complexloos

  1. zonder emotionele of geestelijke last van te krijgen
    • Het overlijden van haar ouders is complexloos verlopen. 
  2. onbevangen, eenvoudig, gemakkelijk, probleemloos
    • Hij was een complexloze man. 

Gangbaarheid