Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • chris·ten·man
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord christenman christenmannen
christenlieden
christenlui
verkleinwoord christenmannetje christenmannetjes

Zelfstandig naamwoord

de christenmanm

  1. (religie) mannelijk persoon met een christelijk geloof
     En laten we wel zijn, zo tekent hij nuchter aan: hoeveel mannen leefden niet met meer dan één vrouw zonder dat er enig probleem van kwam? Ook voor deze stelling schudt Potter precedenten uit zijn mouw: aartsvader Jacob voorop, maar ook anonieme anderen: „heidense heren ende oick ander mannen wael” hebben wel twintig, dertig, veertig, honderd of zelfs tweehonderd vrouwen gehad, „altoes bereyt te haren live, dat is waer, hoet u verwondert”, en ook menig christenman heeft in de praktijk toestemming gekregen voor het feit dat hij met twee of drie vrouwen verkeerde.[1]
  2. (figuurlijk) beschaafd of westers mannelijk persoon
     Gelukkig vertelde men me ook dat ik lange tijd zou moeten doorrijden voor ik weer een christenman of -vrouw zou ontmoeten. Dat heb ik in mijn oren geknoopt en uit voorzorg heb ik voedsel ingeslagen: vlees en brood en twee zakken goede, koele, heldere wijn.[2]
Hyperoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    F.P. van Oostrom
    “Het woord van eer. Literatuur aan het Hollandse hof omstreeks 1400.”, 5e druk (1996), Ooievaar, Amsterdam, ISBN 9057130645, p. 238
  2.   Weblink bron
    Ludo Jongen (ed.)
    “Walewein, de neef van koning Arthur. Twee oorspronkelijke Nederlandse Arthurromans met Walewein in de hoofdrol. De neef van koning Arthur op de bres voor recht en orde.” (1992), Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam, ISBN 9021405768, p. 114