chanten/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van chanten
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		chanten			te chanten
	toekomend		zullen chanten			te zullen chanten
voltooid	tegenwoordig		gechant			te gechant
	toekomend		gechant zullen			gechant te zullen
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	chantend		gechant			ev. chant	mv. verouderd chant	chante
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	chant	chant	chant	chant	chant	chanten	chanten	chanten
verleden (o.v.t.)	chantte	chantte	chantte	chantte	chantte	chantten	chantten	chantten
toekomend (o.t.t.t.)	zal chanten	zult/zal chanten	zult/zal chanten	zult chanten	zal chanten	zullen chanten	zullen chanten	zullen chanten
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou chanten	zou chanten	zou(dt) chanten	zoudt chanten	zou chanten	zouden chanten	zouden chanten	zouden chanten
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij