Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cal·vi·nis·tisch
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen calvinistisch calvinistischer
verbogen calvinistische calvinistischere
partitief calvinistisch calvinistischers -

Bijvoeglijk naamwoord

calvinistisch

  1. betrekking hebbend op of gerelateerd aan het calvinisme

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be