Nederlands

 
bromfiets NSU Quickly
Het geluid van een bromfiets: aankomen over een bospad, afremmen voor een onbewaakte spoorwegovergang en doorrijden
Uitspraak
Woordafbreking
  • brom·fiets
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘fiets met motor’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
  • samenstelling van  brom ww  en  fiets 
enkelvoud meervoud
naamwoord bromfiets bromfietsen
verkleinwoord bromfietsje bromfietsjes

Zelfstandig naamwoord

de bromfietsv / m

  1. (verkeer) lichte motorfiets met een cilinderinhoud van maximaal 50 cc
    • Mijn glazenwasser vertelt me dat hij gelovig is. Hij zegt: „Ik had twee bromfietsen, die zijn binnen een week allebei gestolen. Maar ja, de een had iets met de remmen en de andere lekte benzine. Dan moet er toch iemand daarboven zijn die zegt, laat een ander maar een ongeluk krijgen. Snap je wat ik bedoel?”[2] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen