bougnoul
Frans
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
- van Wolof (Senegal) buu-ñuul "zwartje"', samengesteld uit Arabisch أبو (abū) "vader" en Wolof ñuul "zwart"
Bijvoeglijk naamwoord
bougnoul
- (spreektaal) waardeloos
- «J’amène plus ma caisse dans ce garage, la dernière fois, ils m’ont fait un travail de bougnoul.»
- Ik breng mijn wagen niet meer naar die garage, de laatste keer hebben ze echt flutwerk geleverd. [1]
- «J’amène plus ma caisse dans ce garage, la dernière fois, ils m’ont fait un travail de bougnoul.»
Zelfstandig naamwoord
bougnoul m
- (pejoratief) zwarte of donkere Afrikaan
- «Cependant, Mahmadou Semba sifflait à ses côtés; et ce sifflement à la fin agaça ses nerfs en quête d’un prétexte à détente. – Te tairas-tu, sale bougnoul ?... cria-t-il. Le noir cessa sa musique, pour éclater de rire.»[2]Maar Mahmadou Semba floot aan zijn zijde: en dit gefluit begon uiteindelijk op zijn zenuwen te werken, die een voorwendsel om te ontspannen zochten. – Je gaat zwijgen, vuile neger?... schreeuwde hij uit. De zwarte hield op met zijn muziek om vervolgens in gelach uit te barsten.
- «Cependant, Mahmadou Semba sifflait à ses côtés; et ce sifflement à la fin agaça ses nerfs en quête d’un prétexte à détente. – Te tairas-tu, sale bougnoul ?... cria-t-il. Le noir cessa sa musique, pour éclater de rire.»[2]
- (pejoratief) Noord-Afrikaan, kut-Marokkaan, Arabier [1]
Schrijfwijzen
- bougnoule
- bounioul
Verwijzingen
- ↑ 1,0 1,1 Wouw, Berry van de, Woordenboek populair Frans - Nederlands. Woordenboek van het Frans dat u op school nooit leerde, 2e druk, Breda: Uitgeverij Arti-Choc, 2014; p. 33
- ↑ Weblink bron Paul BonnetainAu Soudan, le demi-crime. in: Le Figaro, Supplement. (3 februari 1894), p. 1 kol. 2