Nederlands

 
boomkruin
Uitspraak
Woordafbreking
  • boom·kruin
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boomkruin boomkruinen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de boomkruinv / m

  1. het bovenste gedeelte van een boom; hij wordt gedragen door de stam en omvat de takken met daaraan de bladeren
     De zon, laag in het zuidwesten, hing precies boven de gracht, en scheen onder de boomkruinen door.[2]
     Dus vrijdagmorgen werd de brandweer erbij gehaald, compleet met hoogwerker om naar de vogel op te stijgen en het dier uit de boomkruin te helpen. Eenmaal boven dacht de pelikaan er echter anders over. „Op het moment dat ze hem wilden pakken is ’ie gevlogen”, beschrijft ambulancechauffeur Liane Stempher. „Het was blijkbaar niet nodig.” De pelikaan vertrok richting kanaal en is niet meer teruggezien.[3]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “In Hengelo is de vogel uiteindelijk gevlogen...” (05-09-2014), Tubantia