bevelvoerder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- be·vel·voer·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bevelvoerder | bevelvoerders |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de bevelvoerder m
- iemand die de leiding heeft in een sterk hiërarchische omgeving waar bevelen kunnen worden uitgedeeld
- Na ruim dertig jaar brandweerdienst nam bevelvoerder Linderhof gisteravond afscheid van het korps. [2]
- Dat bevestigt het corps Amsterdam-Amstelland na berichtgeving van ThePostOnline.nl. Het gaat om een zogeheten bevelvoerder (die de leiding heeft over tankautospuiten bij de brandweer) die racistische opmerkingen tegen een collega zou hebben gemaakt. [3]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord bevelvoerder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bevelvoerder" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 04-11-17 Koninklijke hulde voor Oldenzaalse brandweerlieden
- ↑ Tubantia 05-11-17, Opnieuw brandweerman geschorst om racisme
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be