Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • com·man·dant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord commandant commandanten
verkleinwoord commandantje commandantjes

Zelfstandig naamwoord

de commandantm [2]

  1. (militair) (beroep) iemand die commandeert (het commando heeft over een leger of vloot)
    • De commandant gaf het sein om de aanval te beginnen. 
    • Omdat ze een vrij klassiek beeld had van de oorlog was ze er snel van overtuigd dat Albert 'met zijn intelligentie' na korte tijd zou uitblinken, promotie zou maken en ze zag hem al in de voorste linie in de aanval gaan. Ze stelde zich voor dat hij een heldendaad verrichtte, meteen officier werd, kapitein, commandant of meer nog, generaal, die dingen gebeuren tijdens de oorlog. [3] 
  2. (beroep) iemand die de leider is van een groep politieagenten of brandweerlieden
    • De commandant gaf het sein brand meester! 
Verwante begrippen
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

enkelvoud meervoud
commandant commandants

Zelfstandig naamwoord

commandant

  1. commandant


Frans

Werkwoord

commandant

  1. tegenwoordig deelwoord (participe présent) van commander