Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • beug
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beug beugen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de beugv / m

  1. vistuig bestaande uit een lijn waaraan korte dwarslijntjes zijn vastgemaakt, voorzien van vishaken
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
beugen

beug

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beugen
    • Ik beug. 
  2. gebiedende wijs van beugen
    • Beug! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beugen
    • Beug je? 

Gangbaarheid

16 % van de Nederlanders;
20 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen