Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·tim·mer·de

Werkwoord

vervoeging van
betimmeren

betimmerde

  1. enkelvoud verleden tijd van betimmeren
    • Ik betimmerde. 
    • Jij betimmerde. 
    • Hij, zij, het betimmerde. 
  2. verbogen vorm van betimmerd, voltooid deelwoord van betimmeren